Dodenherdenking 2024 in Delft

Op zaterdag 4 mei herdachten we de vele slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en van oorlogsgeweld sinds die tijd. Op meerdere locaties vonden in Delft herdenkingen plaats.

Bij het verzetsmonument aan de Nieuwe Plantage vond de algemene herdenking plaats voor allen die in en buiten Nederland gesneuveld zijn voor het behoud en herstellen van de vrede. Voorafgaand aan kranslegging en defilé heeft burgemeester Marja van Bijsterveldt een toespraak gehouden.

Toespraak burgemeester Van Bijsterveldt

Lieve mensen,

Het is een voorrecht elkaar hier in vrede te mogen ontmoeten. Eén dag voordat we de bevrijding vieren, nu bijna 80 jaar geleden. De avond waarop we in het bijzonder de gevallenen van de Tweede Wereldoorlog herdenken maar ook zij die, waar ook ter wereld, vielen voor vrede, vrijheid en gerechtigheid. 

Vandaag is ons samenzijn hier misschien nog wel betekenisvoller dan andere jaren. Antisemitisme maakt een opleving mee - we hadden het niet voor mogelijk gehouden maar het gebeurt. Om ons heen woedt nog steeds een oorlog die Europa ten volle raakt. En het scherpe conflict in het Midden-Oosten dreigt ons, ook in eigen land, verder uit elkaar te drijven. 

Als burgemeester van álle Delftenaren wil ik daarom vanavond stilstaan bij de kracht van verbinding. En bij de noodzaak tot waakzaamheid. Thema’s die beiden terugkomen in het oorlogsverhaal dat ik vandaag met u deel.

We gaan in herinnering terug naar december 1941. Nederland is zo’n anderhalf jaar bezet door de Duitsers. En de bezetter heeft met een trits aan discriminerende maatregelen de Joden – ook hier in Delft - reeds een strop om de nek gelegd. En ook de afgelopen maanden is het touw weer een beetje nauwer aangetrokken: Joodse kinderen mogen niet meer naar openbare scholen. Bordjes met ‘voor Joden verboden’ hangen in parken, bibliotheken en zwembaden: ze worden geweerd bij restaurants, sportverenigingen en bij de ingang van het strand. Joden mogen niet meer werken in overheidsdienst, niet meer reizen en in hun paspoort staat een zwarte ‘J’ - om ze te onderscheiden van anderen. De Jodenster is nog niet verplicht, de lijsten met transporten naar het Oosten nog niet bekend gemaakt. Maar de aanrollende donder van de vernietiging hangt al in de lucht. 

In die laatste wintermaand van 1941 besluit de jonge Edmund Peter Wellenstein, roepnaam Mom, zich daartegen uit te spreken. De Technische Hoogeschool Delft waaraan hij studeert, is na de grote studentenstaking – uit protest tegen het ontslag van joodse hoogleraren – eerst gesloten en daarna heropend door de bezetter. Iedereen moet een ariërverklaring tekenen en zich loyaal verklaren. 
Mom, dan nog voorzitter van de Vereniging studentenbelangen, weigert dit. Hij leent geld om een stencilmachine en inkt aan te schaffen. En met enkele kompanen schrijft, drukt en verspreidt hij illegaal ‘De oprechte Delftenaar’. Beschaafd in taal, messcherp in het doorzien van de werkelijke plannen van de bezetter. 

Een citaat: ‘Hoevelen hebben zich helaas om de tuin laten leiden door het trage tempo van het barbarisme. Het verderfelijke van dat trapsgewijs toegeven is gebleken voor ieder die dacht hierdoor zaken te redden. Maar uit de handen van de nazi’s valt uiteindelijk niets te redden. Behalve het eigen karakter.’

Nog geen maand later moet Mom zich, na verraad, melden bij de Ortskommandant. Hij wordt na verhoor door de Sicherheidsdienst gevangengezet in het Oranjehotel. En belandt daarna, zes maanden lang, als politiek gevangene in de hel van Kamp Amersfoort. 

In zijn boek ‘Nummers die een ziel hebben’ beschrijft Wellenstein hoe hij daar ondanks allesverzengende honger, urenlange appèls en een wreed regime, moet zien te overleven. En als één van de meest schokkende gebeurtenissen beschouwt hij het lot van een groep krijgsgevangenen uit Centraal-Azië. Beschouwd als ‘Untermenschen’ worden ze nóg veel slechter behandeld dan de andere politieke gevangenen in het kamp. En niet lang na hun aankomst worden ze vlak bij het kamp in een kuil gezet en massaal doodgeschoten. Mom schrijft hierover: ‘Ik ben beland bij waar ik de waanzin in werking zie. Ik dacht: wat gebéurt hier? Hier, in Amersfoort, op een stuk hei?’ 

Kracht put Wellenstein uit de vriendschappen die hij sluit met mensen met vaak een totaal verschillende achtergrond. De communist Ben Hazekamp, met wie hij in zijn cel in het Oranjehotel over onrecht spreekt. De katholieke priester Titus Brandsma die diepe indruk maakt vanwege zijn menselijke houding in onmenselijke omstandigheden. Gijzelaar Max Kohnstamm met wie hij schamele rantsoenen deelt. 

In die inktzwarte wereld, het ultieme gevolg van discriminatie en uitsluiting van de Ander, ontstaat het licht dat hem later in zijn leven de weg zal wijzen. De kracht van verbinding tussen mensen, dwars over de bestaande scheidslijnen van geloof, overtuiging en afkomst heen. En hij neemt zich voor (en ik citeer): ‘Als dit voorbij is – en god weet of we er nog uitkomen – dan moeten we dit op een totáál ándere manier bekijken. Niet ieder voor zich, in ons eigen hoekje, en elkaar daarna doodslaan. Maar: wat kunnen we samen?’

Wellenstein overleeft het. En gaat actief bouwen aan de toekomst. Hij wordt, als topambtenaar, één van de wegbereiders van de EEG. Kolen en staal zijn niet langer de grondstof voor oorlog. Maar inzet tot samenwerking óver Europese landsgrenzen heen: als een duurzame basis voor vrede, vrijheid en veiligheid. Vanuit de gedachte – vrij naar Jean Monnet - dat het beter strijden is aan een tafel dan op het slagveld.

Dames en heren, lieve mensen,
Het herdenken van de slachtoffers van de Sjoa, en het eren van allen die vielen voor onze vrijheid, vormt als altijd de kern van deze vierde mei. En we delen verhalen om de herinnering aan hen levend te houden. Maar de Oostenrijkse bondspresident Van der Bellen zei daarover bij de opening van het Amsterdamse Holocaustmuseum: “ ‘Dat nooit meer’ zeggen is niet meer genoeg. Je moet ernaar leven.” En dat ben ik met hem eens.

Nu, aan de vooravond van de verkiezingen, komt het erop aan om het vreedzame, democratische en verbindende Europa waar al die mensen zoals Mom Wellenstein door hun oorlogservaringen op uit kwamen, te verdedigen. We moeten ervoor waken dat de waarden van onze Unie, door agressief leiderschap van buitenaf, worden bedreigd of van binnenuit uitgehold. Als het nodig is zullen we deze waarden actief moeten verdedigen. Er letterlijk: voor gaan stáán. 

En dat ‘ernaar leven’ betekent tegelijkertijd: blíjven inzetten op de kracht van verbinding. Hier in ons mooie Delft wil ik er samen met u aan werken dat antisemitisme en welke vorm dan ook van discriminatie hier niet, nóóit, normaal gaat worden. 

Laten we niet in de val trappen van het groepsdenken en ons laten verleiden tot polarisatie. Ook als onze waarden en overtuigingen botsen, moeten we met elkaar in gesprek blijven. Op het werk. Tijdens een gemeenschappelijke maaltijd. Bij de sportvereniging. Of op de school van Janne, waar ik onlangs met leerlingen sprak over deze oorlog. Omdat het zoeken naar verbinding de énige weg is naar vrede, vrijheid en democratie.

Laten we op die manier gehoor geven aan de woorden van Muus Jacobse, in het steen van dit 4 mei monument gebeiteld:

‘Gij die voor onze vrijheid vielt, 
we willen dat gij met ons zijt, 
en dat uw tegenwoordigheid, 
straks onze kinderen bezielt.